In de afgelopen 20 jaar, sinds het ondertekenen van de Bologna-verklaring, is de mobiliteit van studenten in het hoger onderwijs in Europa sterk toegenomen. Toch ligt er nog een grote uitdaging als het gaat om de balans van studentenstromen. Terwijl sommige landen in Europa te maken hebben met een relatief hoge instroom van internationale diplomastudenten ervaren andere landen een hoge uitstroom van studenten, met alle gevolgen van dien. Wat zijn de oorzaken en gevolgen van ongebalanceerde studentenstromen? Hoe kunnen we diplomamobiliteit het beste in balans brengen en toewerken naar brain circulation in Europa? En welke plaats is er voor nieuwe allianties, zoals het Europese Universiteiten-initiatief? In dit artikel, dat bouwt op uitgebreid bronnenonderzoek en interviews met belanghebbenden uit het onderwijsveld, worden de kwesties verkend omtrent diplomamobiliteit in het hoger onderwijs in Europa.

De balans van diplomamobiliteit in Europa: een uitdaging voor de toekomst

Gebalanceerde mobiliteit: het streven

In het Boekarest Communiqué van 2012 stelden de onderwijsministers dat landen binnen de Europese hogeronderwijsruimte moeten streven naar gebalanceerde mobiliteit en hier gezamenlijk oplossingen voor moeten vinden. De ‘mobiliteitsstrategie’ van het Communiqué benoemde dat deze balans met name van belang was voor diplomamobiliteit1, omdat deze vorm van mobiliteit een langdurig effect kan hebben op gastland en thuisland, samenwerking en capaciteitsopbouw kan faciliteren en kan leiden tot een brain drain in het ene land en een brain gain in het andere land. Toch werd sindsdien geen definitie van ‘gebalanceerde mobiliteit’ vastgesteld. Neth-ER kijkt naar de oorzaken, gevolgen en mogelijke aanpakken van ongebalanceerde mobiliteit. Hierin wordt specifiek de situatie in de EER (Europese Economische Ruimte)2 belicht.

Ongebalanceerde mobiliteit: de stand van zaken

Studentenstromen in Europa zijn duidelijk niet in balans, kijkend naar de stand van zaken voor de uitbraak van het coronavirus. Het onderstaande figuur geeft de verhouding weer tussen inkomende en uitgaande diplomastudenten in het hoger onderwijs (2016). Over het algemeen ervaren West- en Noord-Europese landen een hogere instroom van studenten dan uitstroom – zij worden ook wel netto importeurs genoemd – terwijl voornamelijk Zuidoost Europese landen geconfronteerd worden met een hogere uitstroom van studenten dan instroom – ook wel netto exporteurs genoemd. Nederland behoort tot de grootste netto importeurs van studenten in Europa met een relatief hoog percentage ingeschreven internationale studenten, namelijk 11,5 procent (hiervan was ongeveer driekwart afkomstig uit andere EER-landen) van het totaal aantal inschrijvingen in 2018/2019. Hier tegenover staat een relatief laag percentage uitgaande mobiliteit in Nederland, namelijk 2 procent ten opzichte van het EU-gemiddelde van 3,3 procent en het OESO-gemiddelde van 6 procent.

Push-factoren: waarom vertrekken studenten?

Nederland is een aantrekkelijke bestemming voor internationale studenten. Het kwalitatief goede en betaalbare hoger onderwijs in Nederland, en goede baankansen na de studie spelen daarin een grote rol. Maar wat zijn de redenen dat jonge mensen uit voornamelijk Zuidoost-Europese landen wegtrekken? Allereerst heerst in een aantal landen een hoog percentage jeugdwerkloosheid en zijn er betere baankansen in het buitenland. De economische situatie stimuleert studenten om naar het buitenland te vertrekken om te studeren en te werken. De verbinding tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven vaak niet zo sterk, wat de aansluiting op de arbeidsmarkt bemoeilijkt. Daarnaast worden studenten zich bewuster van verschillen in het hoger onderwijs in Europa. Traditionele vormen van onderwijs vormen een push-factor, met name in de masterfase wanneer studenten bewuster worden van de verschillende en modernere werkvormen (gekenmerkt door andere interactie met de docent en actievere werkvormen waarin student-centred learning centraal staat). Ook bleek uit interviews dat er nog andere push-factoren zijn binnen het hoger onderwijs: studenten worden niet altijd even goed betrokken bij kwaliteitszorg, de academische vrijheid is niet optimaal, de informatievoorziening – bijvoorbeeld omtrent studievoortgang – laat te wensen over en de investeringen in onderzoek en onderwijs zijn vaak laag. Tot slot worden weinig lessen in het Engels aangeboden, wat een grote barrière voor het aantrekken van buitenlandse studenten vormt.

Samenwerken voor brain circulation

Hoe kunnen we studentenstromen in Europa meer in balans brengen en toewerken naar brain circulation zodat alle EER-landen de vruchten kunnen plukken van internationale mobiliteit? Naast dat er op nationaal niveau maatregelen getroffen kunnen worden, is het belangrijk om dit probleem op bilateraal en multilateraal niveau aan te pakken. Ten eerste moeten alle landen in Europa zich blijven richten op een goede implementatie van de Bolognadoelstellingen, met name omtrent kwaliteitszorg en erkenning van diploma’s. Het uitvoeren van deze afspraken leggen een belangrijke basis voor vertrouwen tussen landen in de kwaliteit van elkaars onderwijs. Ook kunnen de nieuwe Europese Onderwijsruimte en de Europese Onderzoeksruimte de Bolognadoelstellingen ondersteunen en bijdragen aan samenwerking en modernisering van het hoger onderwijs in alle hoeken van Europa.

Samenwerking tussen instellingen  

Toch is alleen basiskwaliteit geen garantie voor vertrouwen tussen landen. Nieuwe en diverse allianties tussen instellingen uit alle windstreken van Europa kunnen een grote bijdrage leveren in het balans brengen van studentenstromen. Binnen deze gerichte partnerschappen, bijvoorbeeld joint- en double-degrees of het nieuwe Europese Universiteiten-initiatief, kunnen verschillende universiteiten namelijk samen aan een onderwijscurriculum werken, gezamenlijk onderzoek doen en kennis over hun onderwijssysteem uitwisselen. Ook wordt het voor studenten vanzelfsprekender om onderwijs te volgen in landen waar ze voorheen niet aan dachten. In dit laatste geval vormt het partnerschap een extra garantie voor de kwaliteit van het hoger onderwijs. Een belangrijke voorwaarde voor het vormen van deze allianties is dat partners inzien dat excellentie als basis voor samenwerking niet altijd mogelijk is. Potentiële partners zouden verder kunnen kijken dan excellentie en hun ogen meer openen voor andere aspecten, zoals maatschappelijke waardes en democratisering, die een nieuwe insteek kunnen vormen voor toekomstige samenwerking.

De weg naar een Europese Onderwijsruimte

Om studentenstromen in balans te krijgen moet er werk gemaakt worden van een echte Europese Onderwijsruimte (EEA). Neth-ER publiceerde onlangs haar visie over de EEA in een position paper. Grote obstakels voor buitenlandse studie- en stagemobiliteit moeten weggenomen worden. De EEA kan een kader bieden om heldere afspraken rond kwaliteitszorg en automatische wederzijdse erkenning van diploma’s en kwalificaties te maken in Europa en ervoor zorgen dat de afspraken die in het kader van het Bolognaproces gemaakt zijn beter worden geïmplementeerd en nageleefd worden. Gebrek aan kwaliteit thuis is dan geen push-factor meer.  Nieuwe opleidingsvormen waarvoor studenten micro-credentials kunnen krijgen, bieden bovendien de kans om korte perioden in verschillende landen te studeren. De EEA moet ervoor zorgen dat deze micro-credentials ook erkend worden over de grenzen heen en kan er bovendien voor waken dat de onderwijscomponent stevig verankerd is (duidelijke formulering van inhoud en niveau). Door de barrières stuk voor stuk neer te halen moet een leerervaring in het buitenland toegankelijk worden voor iedereen en een vanzelfsprekend onderdeel worden van de studie.

Context

Terwijl de mobiliteitsstrategie van het Boekarest Communiqué gebalanceerde mobiliteit als helder doel stelde voor 2020, is het duidelijk dat dit streven nog niet is behaald. Het Bologna process Implementation Report – dat de ontwikkelingen van de EHEA sinds het Yerevan Communiqué van 2015 analyseerde – toonde ook al aan dat meerdere landen nog steeds kampen met een relatief hoge instroom of juist hoge uitstroom van diplomastudenten. Opvallend is dat in de conceptversie van het Rome Communiqué, dat later dit jaar door de ministers wordt ondertekend, nog niets staats gemeld over de balans van mobiliteit in de doelen voor 2030.

Verantwoording
Deze editorial is geschreven naar aanleiding van een onderzoek gebaseerd op bronnen en meerdere interviews met belanghebbenden uit het hogeronderwijsveld. Voor dit onderzoek is gekeken naar de periode vóór de uitbraak van de corona-epidemie. Er zijn onder andere interviews gevoerd met vertegenwoordigers van het Nederlandse, Zweedse en Europese hogeronderwijsveld en vertegenwoordigers van de Nederlandse, Kroatische en Europese studentengemeenschap.

Geschreven door Cleo Sips.



1 Diplomamobiliteit heeft betrekking op studenten die een volledige opleiding – bachelor en/of master – volgen in een land anders dan hun thuisland. Studiepuntmobiliteit – waarbij studenten als onderdeel van een studieprogramma dat zij volgen in het thuisland voor een periode in het buitenland studeren – wordt in deze editorial buiten beschouwing gelaten.

2 De EER (en niet de EHEA) wordt als focus genomen omdat hierbinnen dezelfde wetgeving geldt op basis van non-discrimantie waardoor alle studenten uit de EER hetzelde behandeld moeten worden als nationale studenten. Naast alle EU-lidstaten maken ook IJsland, Liechtenstein en Noorwegen deel uit van de EER.