Subdossier: EU-beleid beroepsonderwijs

Naast het later geïntroduceerde intergouvermentele Kopenhagenproces maakt de EU al sinds haar startdagen beleid voor het (middelbaar) beroepsonderwijs. In tegenstelling tot het hoger onderwijs kreeg de EU in 1963 al bevoegdheden dit terrein, vanwege de relatie van het mbo met een goed functionerende Europese (arbeids)markt. Recentelijk bundelde de Commissie allerlei losse initiatieven uit voorgaande decennia tot één geïntegreerd en overkoepelend beleid voor beroepsonderwijs.


Laatste ontwikkelingen

De EU heeft een Europese beroepsonderwijsruimte nodig, zegt het Europees Parlement voor de tweede maal. Dat staat in een eigen initiatief rapport van het Parlement. Huidig beleid voor beroepsonderwijs is tot nu toe gefragmenteerd op nationaal en EU-niveau. Het Parlement vraagt lidstaten en de Commissie dan ook om te werken naar meer convergentie tussen onderwijssystemen op basis van goede voorbeelden. Het Parlement doet alvast een voorschot: zij wil duale beroepsonderwijssystemen die kwalitatieve stages bij bedrijven combineren met schoolonderwijs als beste en vraagt lidstaten om deze verder te ontwikkelen.

Laatst geüpdatet: 22 augustus 2023

EU bemoeit zich al sinds de begindagen met mbo

De Europese Unie heeft al sinds 1963 bevoegdheden op het terrein van de beroepsopleiding, vanwege de relatie met het functioneren van een gemeenschappelijke Europese markt.  Zij besloot destijds, in tijden van hoge werkloosheid in vele regio’s maar tegelijkertijd ook vaardighedentekorten, dat een gezamenlijk beleid voor beroepsonderwijs noodzakelijk was om de leefsituatie van werkenden te verbeteren. Veel later pas met het Verdrag van Maastricht (1992) zou zij ook bevoegdheden krijgen voor het hoger onderwijs. De bevoegdheden van de EU voor het beroepsonderwijs zijn beschreven in artikel 166 in het Verdrag betreffende de werking van de EU, het optreden van de EU is op de volgende zaken gericht:

  • de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven te vergemakkelijken, met name door beroepsopleiding en omscholing;
  • door verbetering van de initiële beroepsopleiding en van bij- en nascholing, de opneming en de wederopneming op de arbeidsmarkt te bevorderen;
  • de toegang tot beroepsopleidingen te vergemakkelijken en de mobiliteit van opleiders en studenten, met name jongeren, te bevorderen;
  • de samenwerking inzake opleiding tussen onderwijs- of opleidingsinstellingen en ondernemingen te bevorderen;
  • de uitwisseling te bevorderen van informatie en ervaring omtrent de gemeenschappelijke vraagstukken waarmee de opleidingsstelsels van de lidstaten worden geconfronteerd.

Beleid ten aanzien van het beroepsonderwijs is in tegenstelling tot andere onderwijssectoren belegd bij het DG for Employment, Social Affairs and Inclusion (DG EMPL) en niet bij het DG for Education and Culture (EAC). De vormgeving en implementatie van het belangrijkste financieringsinstrument voor het mbo, Erasmus+, wordt echter geleid vanuit DG EAC. DG EMPL zorgt voor het beleid omtrent de specifieke mbo-instrumenten van Erasmus+. 

Cedefop: het EU-agentschap voor beroepsonderwijs

Als onderdeel van de ontwikkeling van Europees sociaal beleid in de jaren ’70 werd in 1975 het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) opgericht. Het agentschap brengt onder andere verslag uit van de beleidsontwikkelingen op het gebied van beroepsonderwijs in de lidstaten en levert een bijdrage aan de ontwikkeling en invoering van Europese instrumenten die de mobiliteit ondersteunen, zoals Europass, het Europees kwalificatiekader en prognoses over vraag en aanbod van vaardigheden in Europa. Daarnaast voert zij vele studies uit naar de ontwikkeling van het beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt. Ook monitort zij de vooruitgang van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de Europese beleidsprioriteiten op het gebied van mbo in het kader van het Kopenhagenproces. Tevens is er de European Training Foundation (ETF). Dit EU-agentschap stimuleert ook de ontwikkeling en verbetering van beroepsonderwijs, maar dan in de Europese nabuurschapslanden. Het ETF ondersteunt 29 partnerlanden op het gebied van sociale mobiliteit en inclusie, de hervorming van onderwijs- en opleidingsstelsels en een betere afstemming van de capaciteit van deze systemen op de behoeften van de arbeidsmarkt.

Van losse initiatieven naar een geïntegreerd EU mbo-beleid

In 2020 nam de Raad van de EU een Aanbeveling aan inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht. Dit deed zij tegelijkertijd met het ondertekenen van de volgende stap in het Kopenhagenproces: de Osnabrück-Verklaring. De Commissie bereidde het Raadsaanbevelingsvoorstel voor op aanraden van de Advisory Committee on Vocational Training (ACVT), (waarin de Directeur-Generaals voor het mbo van de lidstaten in zetelen) die pleitte voor het moderniseren, stroomlijnen en versimpelen van het Europese beroepsonderwijsbeleid. De Commissie stelt in de Aanbeveling dan ook te gaan zorgen voor een doeltreffende governance van het EU-beleid rondom beroepsonderwijs, met een centrale positie voor het ACVT daarin. Ook kiest de Commissie voor een stroomlijning van het Europese samenwerkingsproces door de instrumenten voor kwailiteitsborging (EQAVET) en studiepunten (ECVET) te integreren en aan te passen.

De Aanbeveling beveelt lidstaten aan werk te maken van nationale acties voor verschillende prioriteitsgebieden voor het beroepsonderwijs. De Commissie verwacht dat lidstaten:

  • beroepsonderwijssystemen flexibiliseren om zich aan te passen aan dynamische veranderingen op de arbeidsmarkt;
  • meer flexibiliteits-en progressiemogelijkheden voor studenten creëeren, zoals persoonlijk leren en modularisering van het onderwijs;
  • ervoor zorgen dat beroepsonderwijs een motor wordt voor innovatie en groei en voorbereidt op de digitale en groene transitie. Dit betreft onder andere het opzetten van kenniscentra voor beroepsopleiding (ook wel Centra voor Innovatief Vakmanschap in Nederland) en het opzetten van digitaliseringsstrategieën en inbedding van duurzaamheid in programma’s;
  • van beroepsonderwijs een aantrekkelijke keuze maken die gebaseerd is op moderne en gedigitaliseerde verstrekking van opleiding/vaardigheden;
  • gelijke kansen bevorderen door te zorgen voor inclusief, toegankelijk en gendergelijk beroepsonderwijs te zijn;
  • beroepsonderwijs ondersteunen door een cultuur van kwaliteitsborging.

De Commissie belooft in de Aanbeveling de lidstaten te ondersteunen bij bovengenoemde prioriteiten. Ook gaat zij zelf aan de slag met verschillende EU-initiatieven, zoals het oprichten van partnerschappen voor Centres of Vocational Excellence. Daarnaast wil zij de ondersteunende diensten voor het beroepsonderwijs langzaamaan uitbreiden in samenwerking met Cedefop en belooft de Commissie het beroepsonderwijs duidelijk tot uiting te laten komen binnen de ontwikkeling van grote beleidsplannen als het EU herstelfonds, de Green Deal, de industriestrategie, de Europese Onderwijsruimte en het actieplan voor digitaal onderwijs.

Tenslotte hebben de lidstaten op voorstel van de Commissie afgesproken zich in te gaan zetten voor een drietal doelstellingen tegen 2025:

  • het aandeel werkende afgestudeerden moet ten minste 82 % bedragen
  • 60 % van de recent afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding moet tijdens hun opleiding de kans krijgen om te leren op de werkplek;
  • 8 % van de lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding moet de kans krijgen om een leerervaring in het buitenland op te doen.

Lidstaten kregen van de Commissie de opdracht mee om een implementatieplan in te dienen voor boven beschreven Raadsaanbeveling en het Osnabrück Communiqué. 17 landen dienden een implementatieplan in. Nederland hoort daar vooralsnog niet bij.

lees meer